Muibui

Achteraf gezien had Mare misschien kunnen voorspellen dat het mis zou gaan, net als de specialisten die haar wisselende stemmingen vastlegden in statistieken. Vento, Solaris en achter de schermen misschien ook wel Luna, ze hadden die warme dag in mei allemaal samengespannen. Ze was in de val gelokt. Tenminste, zo voelde het.

Dat haar golvende lichaam de dagen ervoor te vaak door schreeuwende vreemdelingen beroerd en bevuild was, zorgde voor nog meer opgekropte spanning. Meestal redde ze het wel tot het late najaar voordat ze woede-uitbarstingen kreeg en dan waren de toeristen al weg uit de Waddendorpen. En voor de lokale inwoners hoefde ze zich niet te schamen, die kenden haar grillen wel. Maar toen Vento kort na hun intieme samenzijn alweer aanpapte met Solaris en ook het groen in haar armen stierf, was ze de controle over zichzelf kwijtgeraakt. Journalisten en sensatiezoekers hadden haar vanaf de kade gefilmd toen ze op haar ergst was: schuimbekkend, om zich heen slaand, woest en vernietigend. Onbetrouwbaar, zei iemand, wijzend naar haar. Bipolair, schimpte een ander. Voor de zoveelste keer kreeg zij de schuld van het onheil. Dat er die dag een slachtoffer viel, was nooit haar bedoeling geweest. Hadden ze dan niet gezien dat ze er alles aan had gedaan om dit te voorkomen?

Kreten doorbreken de stilte op het wad en wekken Mare. Gedurende de nacht had ze zich, zoals gewoonlijk, teruggetrokken tot haar flanken bloot kwamen te liggen. Maar de zompige ochtendmassage brengt haar vandaag geen vreugde. Luna werkt meer op haar gemoed dan normaal en de chemicaliën op haar huid irriteren haar. Dat Vento haar de laatste tijd niet gunstig gezind is, maakt het ook niet makkelijker. Hij solt met haar. Duwt haar telkens tegen de basalten barricaden die haar bewegingsvrijheid beperken. Ze haat het als hij zo is.
Ook Solaris is al een tijdje zichzelf niet meer. Met al die zomerse dagen op rij lokt hij, eerder dan normaal, een rivier aan toeristen naar de kust, waarvan velen maling hebben aan de natuur. Zoals de tieners die nu op haar rug stampen en buiten het zicht en gehoor van de natuurgids een spoor van sissende, scherpgebekte glimvissen achterlaten.
Mare borrelt en zuigt zich aan de gympen vast, maar het gestuntel en oponthoud van de onruststokers geven haar geen voldoening. Het is geen kunst om de wadlopers in problemen te brengen, iedereen kent de gevaren. Maar ze weet ook dat hun gids dan de schuld krijgt en dat is het laatste wat ze wil. Want Djurre is wél respectvol naar haar, hij houdt wél rekening met haar stemmingen en gevoeligheden. Mare besluit de groep te laten gaan en haar aandacht te richten op de dagjesmensen die zich inmiddels op het strand nestelen.
Traag veegt ze over het zand, met de precisie van een bouwvakker die een muur stuukt. En passant streelt ze de tenen van een vrouw, die haar hand boven haar ogen houdt en naar de horizon staart. Wat houdt het landschepsel zo bezig dat ze niet op haar liefkozing reageert?

Naarmate de tijd verstrijkt, krijgt Mare steeds meer vrijheid. Vloed. Heerlijk.
In het gezelschap van een paar scharren bespiedt ze de nesten met tweevoeters. Nee, niet die met die half volgroeide, die boeien haar niet; te ruw en te bewegelijk, als haringen op de vlucht voor sleepnetten. Haar favorieten zijn de zandspieringen. Uren kan ze toezien hoe de kleintjes gaten graven en haar met kirrend gelach bedanken als zij die dan opvult met water.
Ver uit de kust drijft een verdwaalde opblaasbal en pas dan heeft Mare door waar de aandacht van de vrouw op gericht was. Ze stuitert hem zo opvallend mogelijk in de richting van het strand. Hier. Geniet maar samen.
Terwijl de moeder haar jong verblijdt, richt Mare zich op haar volgende taak van die dag: de geulen. Ze rukt op in de richting van de parasols en vult de langgerekte pierenbadjes. Zo zullen de ouders toch wel in de gaten hebben hoe vriendelijk en warmhartig ze is?
Op haar gemak werkt ze de rest van de vloed af. Vento houdt zich nog steeds koest en Solaris … ach, die gaat zijn gang maar. Voldaan met zichzelf strekt ze zich uit en met een beetje concentratie weet ze zich af te sluiten van de schreeuwende meeuwen.

Mare ontwaakt uit haar sluimering, het is alsof ze er een radar voor heeft. Ze voelt het wervelende zand kriebelen en zoekt naar Solaris om de tijd in te schatten. Jeetje, zo laat al? Ongemerkt heeft ze alweer een terugtrekkende beweging gemaakt.
Gegiechel aan de waterkant maakt haar meteen klaarwakker. Twee bakvissen, een lange en een schriele. Die vormen een risico, weet Mare. Ze glijdt naar ze toe om ze af te luisteren. Ze zullen toch niet…? Ze rilt.

‘Kom nou mee.’ Het lange meisje prikt haar vinger in de arm van haar roodverbrande vriendin. ‘Ik ga niet alleen, dan is het overduidelijk. Die jongen van de strandstoelen kijkt al de hele tijd deze kant op.’
‘Veel te koud,’ antwoordt het kreeftje, terwijl ze over de pijnlijke plek wrijft.
‘Welnee, hoe kom je erbij?’
‘Kijk om je heen, zie jíj iemand in zee? Waarom ga je daar niet even heen?’ Het kreeftje wijst naar de strandtent met de wapperende, rode vlag.
‘Daar? Die afzetters vragen een euro. Bovendien heb ik geen kleingeld bij me.’
‘Yo, ingewikkeld zeg. Dat kan toch wel met een tikkie?’
‘Ik heb niets meer op mijn rekening staan,’ mompelt het lange meisje. Ze buigt haar hoofd. ‘Je weet… mijn moeder…’
Als ze ook nog haar benen kruist, geeft haar vriendin met een zucht toe.

Mares verzet tegen de spetterende spillepoten smoort in haar kerende tij en niet veel later gebeurt waar ze al voor vreesde: een wolk van warme urine dringt zich aan haar op. Bah. Altijd rond deze tijd en altijd die halfwassen exemplaren. Irritante schepsels zijn het. Net als die ettertjes van vanmorgen, met hun spoor van afval. Heeft dan niemand oog voor haar welzijn? Ze schudt met haar lijf, dat snakt naar aandacht en intimiteit. Een streling en wat lieve woorden zouden al verschil maken. Luna zou precies weten wat ze nu moest zeggen. Mare tuurt verlangend naar de hemel, al weet ze ook wel dat haar vriendin pas veel later op is. Vento misschien? Er zijn momenten dat hij uit zichzelf haar gezelschap opzoekt en met haar speelt. Meestal na een rotdag, als hem hetzelfde is toegeslingerd als haar vaak verweten wordt: grilligheid, onstuimigheid, roekeloosheid. Ook hij heeft ervaren hoe onrechtvaardig de landschepsels kunnen oordelen. Dat deze gemeenschappelijkheid geen garantie is voor vriendschap, weet Mare. Maar ze kan het altijd proberen.
‘Ventoo!’ Mare volgt de overtrekkende wolken. Veel te traag. Ze zet haar borst op en roept harder. ‘Ventoooo!’
Nu wacht ze wat langer, maar nog steeds laat Vento zich niet zien of horen. Ze golft haar lichaam tot haar huid schittert.
‘Vento, waar ben je?’ roept ze, zo verleidelijk mogelijk.
Whoeesh…
De rilling over haar rug verraadt dat hij in de buurt is.
‘Waarom wek je me, Mare?’ Vento’s lage stem klinkt onverwacht dichtbij.
‘Ik heb je nodig, Vento.’
‘Ja, én? Ik ben geen oproepkracht. Bovendien ben ik nog moe van gisterenavond. Dat vliegerfestijn. Je hebt toch gezien dat ik druk was, je was er zelf bij. Waarom laat je me niet uitslapen?’
‘Als je na zo’n inspanning te lang blijft liggen word je stijf en dan kom je helemaal niet meer overeind,’ verzint Mare snel. ‘Zie het maar als een opwarmertje. Bovendien hoeft je niet hard te blazen, als het maar de goede kant uit gaat.’
‘Sinds wanneer bepaal jij wat de goede kant is?’ sneert Vento. ‘Doe jij jouw ding nou maar, dan doe ik het mijne.’ Hij zwiert over haar heen om de situatie beter in te schatten. ‘Heb ik iets gemist? Dat je vandaag slijmerig bent, was me al opgevallen. Maar je bent ook verrekte onrustig.’
‘Hoe kom je daar nou bij?’ antwoordt Mare, net iets feller dan ze bedoeld had.
Er begint Vento blijkbaar iets te dagen.
‘Je gaat me toch niet vertellen dat je weer zo’n muibui hebt, hè?’
‘Nou en? Alsof jij altijd zo vriendelijk bent.’
‘De surfers hebben me aan het begin van de avond nog nodig. Ze zijn van hier. Ik wil uitgerust zijn.’
‘Je wordt oud.’
Vento loeit van ongenoegen. ‘Ik ben hier niet gekomen om jouw chagrijn aan te horen, stom viswijf. Wil je soms dat ik weer ga?’
Mare bindt in en gooit het over een andere boeg. Ze rolt door een sliert met algen die Solaris’ hitte niet overleefd hebben en kronkelt zich als een zeeslang tegen Vento aan.
‘Ik lig hier al een paar uur sloom te zijn, Vento mio. Mijn huid is misschien wel warm, maar mijn lijf is nog steeds koud. Het heeft beweging nodig. En het jouwe ook, denk ik.’ Ze dempt haar stem. ‘De laatste keer hadden we het toch ook fijn samen? Ik durf te beweren dat je mijn muibui zelfs opwindend vond…’
Haar woorden hebben effect, Vento’s kracht neemt toe. Ze voelt dat hij weet wat ze van hem wil en dat hij bereid is het te geven.
Vol passie stuwt Vento haar om twee zandbanken heen en als haar stromingen door de kust gekeerd worden, perst hij ze terug door de nauwe geul. Mare gromt om haar minnaar aan te moedigen. De wolken versnellen, op het strand vliegen hun schaduwen voorbij.
‘Mare!’ roept Vento. ‘Welk schizofreen spelletje speel je?’
Mare schrikt als ze doorkrijgt waar hij op doelt. Hun wildwaterbaan heeft een meisje van haar voeten geveegd en honderden meters uit de kust gesleurd; ze gilt en spartelt, maar haar kreten bereiken het strand niet.
‘Oh mijn god,’ roept Mare uit. ‘Dat is het meisje dat haar plas liet lopen.’
‘Ik kan niet beoordelen hoe vervelend dat voor je was, maar het lijkt me geen reden om haar in gevaar te brengen.’ Vento’s stem klinkt kil.
‘Echt, Vento, je moet me geloven. Het ging per ongeluk. Ik had geen idee dat ze nog niet was teruggekeerd, dat plassen duurt nooit lang. Kijk maar, die kleine die bij haar was, staat ook alweer op het strand.’
Vento bromt, hij lijkt nog niet overtuigd.
‘Vergeet niet dat jij hier ook een rol in hebt gehad,’ pruttelt Mare.
Vento snuift. ‘Doe niet zo verrekte onschuldig, ik voel me misleid.’
‘Misleid? Zie je het zo?’ antwoordt Mare gekwetst.
‘Ja.’
‘Ik liet me misschien een beetje gaan; dat maak je soms in me los.’
‘Een béétje? En wie gaat die ellende weer oplossen?’
‘Eh.’
Vento keert zich met een ruk om en vertrekt in volle vaart naar een lesgroepje surfers. Hij trekt de vaardigste met zich mee en jaagt hem zo hard hij kan in de richting van de zandbanken. Wanneer de man uit alle macht zijn plank probeert te keren, rukt Vento een paar wolken aan flarden en richt hij zich tot de hemel.
‘Solaris, doe waar je goed in bent,’ brult hij.
Zichtbaar verguld volgt Solaris Vento’s instructies.
De houding van de surfer verandert, hij lijkt iets gezien te hebben. Eindelijk werkt hij mee.
Vento geeft hem een laatste zet in de goede richting.

Mare slaat Vento’s reddingsactie gade. Wat kan hij toch een blaaskaak zijn. Zo slecht is ze toch niet? Hoe kan hij dat nou van haar denken? Dat meisje hoefde alleen maar parallel aan de kust te zwemmen om uit de muistroom te komen, dat weet toch iedereen? Zeker na het uitdelen van die flyers waarvan de helft nog op het strand rondslingert. Ze blikt gefrustreerd omhoog. En die Solaris maar shinen na die aandacht van Vento. Het is al dagenlang 25 graden of meer en het is nog niet eens zomer, heeft die lomperik nog nooit van global warming gehoord? Hij moet toch ook weten dat het slecht is voor het leven dat ze onder haar hoede heeft? Als hij zo doorgaat, zul je zien dat Vento straks nog bij haar komt klagen dat ze door de slierten groen te vies is voor zijn watersporters.
Chagrijnig klotst Mare om zich heen tot ze merkt dat zich op de groene drab een laagje zilte crème vormt. Eiwit uit de dode algen. Af en toe best lekker op je huid en heel wat beter dan al die chemicaliën van de laatste tijd. Maar goed, dat hoeft dat warmtekanon niet te weten. Ze zucht en komt langzaam tot rust. De inspanning en emotie hebben haar loom gemaakt. Ze is blij dat Vento vertrokken is; even tijd voor een dutje, tot hij zich meldt voor hun dans met de lokale surfers.

Aan het eind van de middag klappen de parasols dicht en verdwijnen de handdoeken in kleurige tassen. In een lange sliert trekken de bepakte tweevoeters over de duinweg naar hun nachtverblijven om plaats te maken voor de zilvermeeuwen, die elkaar krijsend verjagen in hun zoektocht naar eetbaar afval. Vento is er ook alweer. Hij blaast op zijn gemak wat rotzooi naar de strandtenten, in de hoop dat het daar opgeruimd wordt. Als de aangekondigde jongeren arriveren, zwelt hij aan.
De onrust van Vento wordt meteen opgemerkt door Mare, die zich nu ook begint te roeren. Hun samenspel zorgt voor een flinke deining, die als een magneet werkt op de laatste watersporters van de dag.
Stralend vanaf zijn troon probeert Solaris Vento’s aandacht te trekken, overduidelijk vissend naar nog meer complimenten. Tot Mares ergernis lukt het ook nog. Vento tempert zijn kracht en richt zich op het licht.
‘Vénto, let op,’ bitst ze. ‘Wie vond dit nou zo belangrijk? Voor de lokale jongeren? Die willen meer dan een briesje.’
‘Ja, ja,’ antwoordt Vento. ‘Zo’n haast heeft het nou ook weer niet. Even rustig opwarmen. Zo noemde je dat toch?’ Hij buldert om zijn eigen grap.
Vento’s laconieke houding en de uitdagende schittering van zijn kompaan tergen Mare tot op de bodem.
‘Huichelaar! Je had met míj afgesproken, niet met hem.’
Vento keert zich dreigend terug. Mare heeft meteen spijt van haar woorden.
‘Jaloers kreng,’ roept hij. ‘En nou is het genoeg geweest met die muibui van je. Wil je wind? Stórm kun je krijgen.’
Uit volle macht beukt Vento Mares lichaam tegen de waterkeringen tot de witte vlokken ver omhoog spatten. Keer op keer confronteert hij haar met zijn kracht, loeiend van frustratie. Pas als ze onder de kolkende schuimmassa verdwijnt, trekt hij zich met een rauwe brul terug.
De jagende sterns voelen de situatie feilloos aan, met snerpende kreten scheren ze zich weg van het slagveld. Ook Solaris’ stemming is flink getemperd. Hij verschuilt zich achter de donkere wolken die in het kielzog van Vento’s toorn zijn aangevoerd.

De surfers profiteren van de harde wind, joelend jagen ze achter elkaar aan over de golven. Met hun volle gewicht aan de gebogen stangen springen ze over de schuimkoppen, vechtend om voorsprong. Als een van hen een metershoge sprong maakt, gaan de in het zwart gehulde achtervolgers de uitdaging aan. Geen van hen lijkt oog te hebben voor het gevaar.

Mare kreunt. Als ze weer bij zinnen komt, ontdekt ze het schuimdek, zeker een meter hoog. Om haar heen klinken gedempte noodkreten. Ze krimpt ineen. De surfers. Zonen en dochters uit de dorpen. Ze zoeken een weg terug naar het strand, maar zijn niet in staat zich boven de verstikkende roomlaag uit te werken. Mares ingewanden roeren zich als ze het fenomeen herkent, van lang geleden. Cappuccino coast. Destijds blies Vento het schuim weg uit de kust, maar nu blijft het liggen. Lobbig. Zwaar. Ze probeert er uit alle macht doorheen te breken. Het resultaat is niet meer dan een klein gat, als een wak in het ijs. Met een naar voorgevoel wringt ze zich door de opening. Even ziet ze een hand en de punt van een witte plank. Beide verdwijnen weer. Ze voelt zich misselijk. Dit zullen de dorpelingen haar nooit vergeven. Het schuim moet naar de horizon, net als de vorige keer, maar ze kan het niet alleen. Schichtig zoekt ze om zich heen. Geen spoor van Vento. Solaris is ook verdwenen. De lafaards. Ze duikt weer onder.
Met alle kracht die ze nog in zich heeft, voert ze de naar adem snakkende surfers terug naar het strand, sleurend aan de zeilen en planken waaraan ze zich wanhopig vastklampen. Laat toch los. In hemelsnaam, toe dan! Ze schudt en trekt, maar het helpt niet, ze zitten er met touwen aan vast. Telkens als ze een drenkeling naar de kust heeft gebracht, springt Mare omhoog om de actie op het land in de gaten te houden.
Eindelijk.
Reddingssloepen worden van het strand getrokken, toegesnelde mannen en vrouwen in roodgele pakken houden de ramptoeristen op afstand. Steeds meer helpers ontfermen zich over de watersporters, die zich door het zand naar de vrijheid slepen.
Pas als ze om zich heen niets meer hoort, durft Mare zich terug te trekken. Moe, maar ook opgelucht. Wat scheelde dat weinig vandaag.

Als na enige tijd twee brullende libellen arriveren om met hun vleugels gaten in de witte deken te zwiepen, verstrakt Mare. Waar zoeken ze naar? Ze heeft toch iedereen op het strand geholpen?
Ze hoeft niet lang op het antwoord te wachten. In de verte ontsnapt een gillende vrouw aan het cordon, waarna ze woest zwaaiend op haar afrent. Op dat moment weet Mare dat ze gefaald heeft.
‘Monster!’ krijst de vrouw, maaiend door het schuim. ‘Geef mijn zoon terug!’
De oerkreet die volgt, treft Mare diep. Ze heeft genoeg dierbare watervrienden in haar armen zien sterven om te weten wat verlies is. Paniekerig tast ze om zich heen, in de hoop de jongen tegen te komen. Maar het is te laat.
Achter de moeder tillen twee reddingwerkers een slap lichaam naar de kant. Gealarmeerd door de sirene van de ambulance draait de vrouw zich met een ruk om en rent naar de plek des onheils, waar twee verpleegkundigen met hun koffers uit de wagen springen en zich naast de drenkeling in het zand storten. Een van hen checkt de ademhaling en de hartslag, de ander knipt het surfpak aan de voorkant door en opent de AED-koffer. De rennende moeder wordt opgevangen door een agent.
‘Laat ze alsjeblieft hun werk doen, mevrouw.’
‘Neeeee! Ik moet naar mijn kind. Hij heeft me nodig.’

Verslagen strekt Mare zich uit naar de kade, waar zich steeds meer mensen verzamelen. Ze kan ze niet verstaan, maar door de manier waarop ze naar haar wijzen, kan ze wel raden wat ze denken en zeggen. Vanachter de afzetlinten staren ze haar aan alsof ze een kermisattractie uit oude tijden is. De vrouw met het octopuskapsel, of het meisje met de vissenstaart. Niemand wil haar zijn, maar ze kunnen hun blik niet afwenden.

Vanaf de duinweg zoekt een satellietwagen zijn weg naar het front. Mare herkent het voertuig van een eerdere keer dat het hier misging. Twee persmuskieten stappen uit en begeven zich onder het publiek, ongetwijfeld op zoek naar een smeuïg verhaal. De voorste houdt zijn microfoon voor zich uit, een forse man met een camera loopt achter hem aan. Tot haar ontzetting lopen ze recht op natuurgids Djurre af, gekleed in zijn uniform van de reddingsbrigade. Djurres schouders hangen. Mare kreunt. Waarom laten ze hem niet met rust? Snappen ze dan niet dat het ook voor hem een zware dag was? Maar de mannen hebben een missie, dat kan ze wel zien aan hun ferme passen. De voorste drukt zijn vachtmicrofoon in Djurres gezicht, die het kriebelding demonstratief wegduwt. De nieuwsman dringt aan. Djurre lijkt geen energie te hebben om zijn argumenten te weerstaan.
Na de eerste vraag van de journalist loopt een dorpeling met gebalde vuisten en vooruitgestoken kin op de persman af, maar de gids houdt hem tegen en schudt zijn hoofd. Meteen zoomt de cameraman in op het afgematte gezicht. Djurre heeft blijkbaar besloten het gesprek aan te gaan.
Djurre is een tijdje aan het woord, af en toe keert hij zijn gezicht naar Mare.
Op een teken van de journalist draait de cameraman zijn lens naar het dodelijke schuimdek waaronder Mare zich verscholen houdt. De priemende vinger van de persman en de vraag die daarop volgt, lijken Djurre te raken. Hij recht zijn rug. Tijdens het antwoorden blikt hij omhoog, naar Solaris. Daarna wijst hij naar het schuimdek en vervolgens naar de horizon. Zijn armen maken golvende gebaren, waarna hij met zijn linkerhand zijn rechterhand omhoog slaat.
Mare krimpt ineen van schaamte.
Als Djurre zijn rugzak met een trage zwaai over zijn schouder tilt, keren de persmensen om.
In het spoor van hun satellietwagen trekken ook de toeschouwers huiswaarts. Een enkeling stopt nog bij de frietwagen, sensatie maakt blijkbaar hongerig.
Mare voelt zich steeds verdrietiger worden. Het schuim begint al te zakken, maar het is te laat. Veel te laat. Dit drama zal altijd aan haar blijven kleven.

‘Mare.’ Een heldere stem klinkt door de stille nacht. ‘Mare, gaat het?’
Mare doet alsof ze Luna niet hoort en blijft doodstil liggen. Nadat ze een deel van het schuim had weten weg te spoelen, heeft ze zich vol schaamte afgesloten van de buitenwereld, hopend dat het voor altijd donker zal blijven.
‘Mare. Lieverd.’ Hoewel Luna niet haar volledige potentie kan benutten, doet ze er alles aan om Mare te bereiken. Met haar zilveren stralen reikt ze naar haar vriendin, die zich verschuilt onder een versleten deken.
‘Mare, alsjeblieft.’
Kleine schokjes breken het licht. Een lange uithaal volgt.
‘Ik schaam me zo, Luna. Het enige kind van de vuilnisman en zijn vrouw … juist zij … ze zijn altijd zo goed voor me geweest.’ Het schokken neemt toe. ‘Ik heb zó mijn best gedaan, zó vreselijk mijn best gedaan.’
‘Stil maar meisje,’ troost Luna haar. ‘Dat weet ik toch? Ik was vroeg op en heb het allemaal gezien.’
‘Keek je ook naar het strand, Luna? De kade? Zoveel verdriet. Zoveel woede. Ik weet dat ik dingen anders had kunnen doen, maar soms heb ik mezelf niet in de hand.’ Ze kreunt. ‘Ik durf niet meer …’
Luna strijkt over Mares rug. ‘Je hoeft niet bang te zijn, lieverd. De landschepsels weten inmiddels hoe het gegaan is.’
‘Hoe dan?’
‘Djurre heeft het ze uitgelegd. Alles. Ook over Vento en Solaris. Hij heeft je gezien, van ochtend tot avond. Hij heeft je verdedigd als een haai.’
‘Echt? Wat zei hij dan?’
‘Dat het een samenloop van omstandigheden was. Als Solaris niet zo lang en intensief zijn warmte had verspreid, waren er niet zoveel algen doodgegaan en was er niet zoveel eiwit vrijgekomen. Als Vento zijn kracht aflandig had ingezet, dan was het schuim naar open zee gedreven, net als de vorige keer. Als alles ’s nachts was gebeurd, dan waren er geen surfers geweest. Oké, dat jij en Vento met jullie onstuimigheid het eiwit hadden opgeklopt noemde Djurre ook, maar zonder verwijt. Hij vertelde er meteen bij dat de toeristen zich geen zorgen hoefden te maken, dat ze niet bang voor je hoefden te zijn. Volgens hem zou het heel lang duren voordat alle omstandigheden weer precies zo zouden samenvallen.’
Mare snikt. Ze had Djurres gebaren zo anders geïnterpreteerd.
‘En de familie van de jongen?’ fluistert ze.
‘Djurre is meteen naar ze toe gegaan. Hij zal hun verdriet niet kunnen wegnemen, maar hij kan er wel voor ze zijn.’
‘Ze haat me. De moeder.’
‘Je zag haar onmacht, Mare. Boosheid en verdriet horen bij verlies. Je moet haar de tijd gunnen. Ik weet zeker dat zij en haar man je zullen vergeven, ze zijn samen met je opgegroeid.’
‘Nooit. Echt niet. Een kind verliezen, dat is toch vreselijk? Het zal nooit meer zo zijn als vroeger.’
‘Hoe kun je dat nou denken, Mare? Eilanders dragen je vanaf hun geboorte in hun hart, dat weet je toch? Ze houden van je zoals je bent. Wij allemaal trouwens. Ook Vento en Solaris.’
Mare schokt. Ze weet dat Luna gelijk heeft, maar kan het nog niet zo voelen.
Luna streelt haar vriendin tot de kalmte terugkeert in het vermoeide lijf.
‘Toe maar, lieverd, rust maar goed uit. Ik blijf bij je waken tot het ochtend wordt.’

Kort verhaal voor de bundel ‘De Wadden in vogelvlucht’ (november 2021)